Ieder huisje heeft zijn kruisje
Angelina: We wonen nu elf maanden op onszelf. In een studentenhuis. Het is hier veilig, alleen voelt dat nog niet zo.
Azra: In het begin lag ik dagen in bed, trillend van angst. Ik durfde niet naar buiten. Boodschappen deed ik vermomd; veel lagen kleding over elkaar, een zonnebril, een hoed en een mondkapje. Het duurde lang voor ik zonder naar de supermarkt durfde. Eén voor één liet ik een laagje thuis.
Het geweld begon in onze kleutertijd. Ze sloegen ons, niet alleen met de hand maar ook met voorwerpen. Een kleerhanger, keukenspullen, eigenlijk alles wat ze konden vinden gebruikten ze als wapen.
Angelina: Maar de kleerhanger was favoriet. Ik heb echt moeten leren om een kleerhanger gewoon vast te houden. Als een voorwerp waar je kleding mee ophangt.
Azra: Bijna alles was een reden om te slaan; niet luisteren, slechte cijfers halen, snoep eten. Van moeder moesten we als het niet genoeg pijn deed onze broek uitdoen. Dan sloeg ze verder op onze blote huid.
Angelina: Ook moesten we naar urenlange preken luisteren. Over hoe slecht we waren, dat we niets konden, dat al onze vrienden betere cijfers haalden. Wij waren niets. Ons zelfbeeld werd lager en lager. Op de basisschool moesten we zes uur per dag leren om zo hoog mogelijke cijfers te halen.
Azra: Op een gegeven moment zochten we stiekem psychische hulp. Dan gingen we naar therapie en daarna sloten we ons weer op in onze kamer. Samen nadenken over hoe we konden vluchten. Later hebben we ook bij instanties aangeklopt, maar die hebben weinig voor ons gedaan. Er zijn wel gesprekken gevoerd met onze ouders, maar die draaiden alleen om hen. Wij werden niet gehoord. Er werd niet doorgevraagd, niets uitgezocht.
Angelina: Die gesprekken hebben het alleen maar erger gemaakt. Ze waren woedend dat we gepraat hadden. ‘Ieder huisje heeft zijn kruisje’, zei moeder. Ze maakten ons uit voor verraders en sloegen nog harder dan normaal. Ik kreeg geen eten meer want ik was degene die als eerste had gepraat. Stiekem at ik dan van Azra’s bord.
Azra: Zo leer je als kind je mond te houden. Praten zorgde voor nog meer ellende. Naar ons werd niet geluisterd, ze geloofden onze ouders die mooi weer speelden. Er had ons veel leed bespaard kunnen blijven.
Angelina: Toen ik vertelde dat we thuis werden mishandeld zeiden ze dat ‘de gezinsleden zelf patronen moeten doorbreken’. En ‘als ik een toverstokje had zou ik het wegtoveren’. We werden totaal niet serieus genomen. Door het falen van instanties kon het geweld zo lang doorgaan. Wij zijn daardoor extra beschadigd. Het was algemeen bekend wat er thuis gebeurde, maar niemand greep in.
Azra: Pas tijdens onze vervolgopleiding was er een maatschappelijk werker die letterlijk zei dat we ‘daar meteen weg moesten’. Zij heeft ervoor gezorgd dat we een eigen plek kregen. Ondertussen hadden we een aanvraag ingediend bij het Schadefonds. Die werd toegekend en met het geld konden we de kosten van het huis, de verhuizing en de spullen die we nodig hadden betalen.
Angelina: Door de vergoeding van het Schadefonds voel ik me eindelijk gehoord. Het helpt bij de verwerking. Ik hoop dat jongeren die in een soortgelijke situatie zitten iets hebben aan ons verhaal. Dat ze zich met ons kunnen identificeren en ook de stap durven zetten om voor zichzelf te kiezen.
Azra: Het is niet makkelijk weg te komen uit een gewelddadige thuissituatie. En ook erna gaat het niet vanzelf. We hebben beide de diagnose CPTSS (Complexe Posttraumatische Stress Stoornis) en volgen intensieve therapie. Dat is heel confronterend. Je kunt er niet overheen en niet onderdoor. Alleen er dwars doorheen. En dat doen we nu.